In het natte lente gras
vond ik een pluim.
Een geschenk van de noordenwind.
Dankbaar borg ik ze diep in
mijn zak om weg te geven.
Die pluim zo zacht zo teer,
zo helemaal toverveer, liet zich horen.
’t Klonk als engelenmuziek.
Ik werd zo stil zo stil zo stil
Ik werd geboren.
uit “Op de slapende rivier”