Kon ook jij ’s morgens ontwaken
luisterend naar de zang der merels
en fluitend in de morgendauw
in het malse gras buitelingen maken ?
Ervoer ook jij die gulden middagwarmte
wanneer de zon speels in je ogen sloop,
zich met al haar vuur aan jou verpachtte
en steeds weer jouw onrustig hart verwarmde ?
En die avonden, heb ook jij die gekend
wanneer je teder met je grote liefde
stralend van geluk en verlangen
staarde naar maan en sterren, onbekend ?
Die wilde nachten, vol genot en wellust
de klamme lakens van je wegduwend
kronkelend en hijgend van geluk,
hebben die zo dikwijls ook jouw gemoed gesust ?
Wees dan blij en onomwonden
want ook jij hebt, net als ik,
zonder het zelf maar te beseffen,
d’e essentie van ‘t geluk gevonden.
uit “Poëzie en schuinschrijverij”