Categorie archief: Sint-Martens-Latem

Bescherming van kunstenaarswoningen

schildershuisje250Deurle en Latem, pittoreske dorpen aan de Leie, hebben hun faam in grote mate te danken aan een, al dan niet, toevallige concentratie van florissante artistieke activiteiten tussen 1890 en 1935. Schilders, beeldhouwers, schrijvers en dichters vonden hier een toevlucht en een gezegende inspiratie. Op die manier kreeg Sint-Martens-Latem kleur op de internationale artistieke landkaart.
De meeste kunstwerken en manuscripten werden in de loop der jaren her en der verspreid, maar de landschappen, woningen en ateliers bleven tot voor kort landmerken en aantrekkingspunten voor kunstliefhebbers en toevallige passanten.

Het cultuurhistorisch belang van dergelijke herkenpunten en sites moeten we blijven koesteren. Gelukkig acht de gemeente en haar bestuurders het tot plicht deze laatste getuigen van een zeldzaam rijk cultuurverleden te koesteren, te bewaren en door te geven aan de komende generaties.
Vele atelierwoningen zijn verdwenen door onachtzaamheid en/of niet-bescherming. Ereburgemeester Raf Van den Abeele mag gerust zijn, het atelier (Van de Woestijne) welke hieronder door hem beschreven wordt was niet meer te redden, maar voor de woningen van Binus Van den Abeele (Latemstraat 12), Albert Servaes (Torenhuis, Baarle-Frankrijkstraat 10), George Minne (Kortrijksesteenweg 62), Xavier De Cock (Oud-gemeentehuis Deurle), Gust De Smet (Gemeentelijk Museum, Deurle) en Leon De Smet (Koperstraat 20) wordt de procedure gestart.

Extract uit nieuwsbrief “Latemse Kunstkring” (pdf-document).

Advertentie

De Latemse musea

Sint-Martens-Latem, gezegend oord van de Vlaamse kunst, zoals Paul Haesaert het kunstenaarsdorp in zijn standaardwerk over de kunst omschreef, streefde sinds een een halve eeuw om het oeuvre van zijn verdienstelijke kunstenaars in een museum te kunnen onderbrengen.
Er mochten dan ook heel wat kunstenaars in het Leiedorp gewoond en gewerkt hebben een heus museum was er niet.
Deze lacune werd pas in 1959 opgevangen door de Latemse Artiestenzolder in het thans verdwenen gemeentehuis, waar een klein deel van het gemeentelijk kunstpatrimonium was ondergebracht.

Reeds in 1924 hadden gemeentesecretaris Hugo Van den Abeele en zijn vriend, kunstcriticus Georges Chabot, het initiatief genomen de werken van de befaamde Latemse School in eigen gemeente tentoon te stellen. Als locatie kozen ze daarvoor het eerder bescheiden atelier aan de Latemstraat 16 waar Gustave Van de Woestijne en Alfons Dessenis hadden gewerkt. Hun ijver om de Latemse kunst te promoten haalde toen zelfs de internationale pers en moet ergens de oorsprong geweest zijn van de – onterechte – naamgeving Latemse School.
Dit initiatief zou diezelfde Hugo Van den Abeele en Julius De Praetere in 1926 op het idee brengen om in de Meersstraat, aan de oever van de Leie, een museumgebouw te laten optrekken.
Jammer genoeg was hun project omwille van het overstromingsgevaar, maar ook financieel, niet haalbaar en moest de gemeente op haar honger blijven.
Sint-Martens-Latem kreeg dan met de fusie der gemeenten, toen Deurle erbij kwam, opeens drie musea in de schoot geworpen: het Museum Gust De Smet, het Museum Leon De Smet en het Museum Dhondt-Dhaenens.
Pas in 1992 was er uitzicht op een museum op “Latemse grond”, toen besliste het gemeentebestuur immers het Domein Gevaert-Minne aan te kopen en het woonhuis-atelier om te bouwen tot een gemeentelijk museum.

museumGDSHet Museum Gust De Smet aan de Museumlaan 1, kwam er in 1950 toen het toenmalig gemeentebestuur van Deurle besloot de woning van Gust De Smet, met de resterende inboedel en schilderijen, voor het publiek open te stellen. De schilder had er gewoond en gewerkt van 1935 tot aan zijn dood in 1943. De catalogus, van de hand van Piet Boyens, vermeldt een honderdtal werken, waarvan uiteraard slechts een selectie wordt tentoongesteld. De vroegste werken dateren uit zijn Nederlandse periode, toen hij het impressionisme reeds de rug toegekeerd had en zich voluit op expressionisme had gestort.

De woning was een legaat van de kunstenaar aan Deurle, maar dan wel onder de voorwaarde dat de woning als openbaar museum zou worden ingericht. Na de dood van zijn vrouw Gusta, in 1948, worden huis en inboedel aan de gemeente overgemaakt. De gemeenteraad van Deurle aarzelt in eerste instantie om het legaat te aanvaarden. Het gebouw werd toen geschat op 150.000 frank en de inboedel – de honderd kunstwerken incluis – op 213.000 frank. Die twijfel kwam er omdat het woonhuis met goedkope middelen gebouwd was en dat het inrichten van een museum een bijkomende personeelskost betekende voor de gemeentekas, daarbij, argumenteerde men, …wie heeft nu belangstelling voor al die schilderijen? Niemand kon toen maar ook vermoeden welke astronomische waarde die kunstwerken vijftig jaar later zouden hebben.

Dankzij de overredingskracht van gemeentesecretaris Urbain Van den Heede en zijn Latemse collega Hugo Van den Abeele werd het legaat uiteindelijk toch aangenomen.
In 1990 werd het museum gerenoveerd en de duizenden bezoekers worden er wegwijs gemaakt door conciërge Astère Verhegghe, die als jongeling de kunstenaar van nabij gekend heeft en heel wat sappige anekdotes heeft uit die periode. Na de dood van Astère was het museum, in afwachting van renovatie, enkel open voor groepen en wel op afspraak. In 2018 was die grondige opsmuk klaar en kreeg het museum een nieuwe huisbewaarder. Horst Juergen maakte er een mooie presentatie 130817 Latem Gemeentelijk Museum Gust De Smet

Museum Leon De Smet lag, om het in Deurlese termen te zeggen, op een boogscheut van het Museum Gust De Smet. Dit mooie gebouw is niet zozeer een museum, maar eerder één van de acht kunstgalerijen die Sint-Martens-Latem rijk is. Een aparte vleugel is echter voorbehouden aan documentatie over en werken van Leon De Smet.

Kunstschilder Leon De Smet was zich in 1926 te Deurle komen vestigen in de tuin van het voormalige hotel-restaurant Le Rally Saint-Christophe, in een witgeschilderd houten tuinhuis, dat hijzelf had opgeknapt tot atelier en leefruimte. Kunstcriticus Paul Haesaert liet in 1928 naast het optrekje van Leon De Smet een bungalow bouwen om er in alle rust te werken aan zijn standaardwerk “Flandre”. Toen Haesaerts in 1930 Deurle verliet, kocht Leon de bungalow en bleef er wonen en schilderen tot aan zijn dood in 1966.
Zijn levensgezellin, Jeanne Baekelandt, stelde het huis open voor bezoekers en noemde het Museum Leon De Smet. Kort daarop werd de Rally Saint-Christophe verkocht en moest ook het “museum” verdwijnen. Jeanne Baeckelandt liet dan een honderdtal meters verder een nieuwe, moderne bungalow bouwen aan de Museumlaan 18.
Het uiteindelijke museum werd plechtig opengesteld op 19 december 1969. Sinds 1990 is het gebouw eigendom van Raf en Koen Lingier, die de traditie van het Museum Leon De Smet in ere houden en een vleugel gebruiken als tentoonstellingsruimte voor hedendaagse kunstenaars. Het museum sloot echter definitief de deuren in 2016, werd grotendeels afgebroken en heropgebouwd als privéwoning.

In de “achtertuin” van de huidige Residentie Sint-Kristoffel staat zowat het belangrijkste museum dat het kunstenaarsdorp rijk is, De Stichting Mevrouw Jules Dhondt-Dhaenens.

museumDDHet museum DHONDT DHAENENS, nu MDD, werd gebouwd in 1967-68 in opdracht van Jules Dhondt en van zijn echtgenote Irma Dhaenens.
Jules Dhondt was een succesvol Gents zakenman die zich in 1938 in de Pontstraat kwam vestigen. Hij had veel contacten in de kunstwereld en bouwde een mooie verzameling op.

Door zijn felle Vlaamse overtuiging kocht hij voornamelijk kunst uit eigen streek, maar toch treffen we in zijn collectie ook werk van o.a. Constant Meunier, James Ensor, Eugène Laermans en Jacob Smits.
Zijn hart ging echter voornamelijk naar de plaatselijke artiesten. Hij verzamelde werk van George Minne, Albert Servaes, de gebroeders De Smet, Gustave Van de Woestijne, Frits Van den Berghe en Jenny Montigny. Ook Jan Burssens en Henri Wolvens konden hem bekoren.
Gezien het echtpaar hun enige zoon hadden verloren, was er geen rechtstreekse erfgenaam meer. Om de verspreiding van de verzameling te voorkomen overwoog Jules Dhondt het bouwen van een museum waar zijn kunstwerken permanent zouden tentoongesteld worden en dat publiek toegankelijk zou zijn. Daartoe stichtte hij een instelling van openbaar nut. Het gebouw, een concept van architect Erik Van Biervliet, en werd op 30 november 1968 plechtig geopend. Jules Dhondt was de eerste voorzitter van de beheerraad. Bij de openstelling vertegenwoordigden de 122 schilderijen en 18 beelden van 47 verschillende kunstenaars een waarde van 30 miljoen frank.
Een selectie daaruit wordt thans enkel af en toe tentoongesteld. In de tweede zaal en de hal wordt vooral aandacht besteed aan de hedendaagse, moderne en conceptuele kunst.
Een beheerswissel zorgde voor een nieuwe “look” en een nieuwe curator, onder wiens beleid de stichting moet uitgroeien tot één der belangrijkste centra voor het kunstgebeuren in Vlaanderen, met zowel oog voor de plastische kunst, de lyrische kunst en als voor de muziek en het concertgebeuren.

In 2017 liet het MDD ‘TheWunderkammer Residencebouwen langs de Pontstraat. Deze villa en oud–restaurant is door kunstenaar Hans Op de Beeck en architect Mo Vandenberghe omgetoverd tot een controversieel maar zeer gewaardeerd kunstwerk.
Het zwarte omhulsel creëert een monumentale sculptuur in het idyllische Leielandschap. Het monochroom grijze interieur bevat een bibliotheek die de wanden van vloer tot plafond bekleedt en plaats biedt aan de boekenverzameling van Jan Hoet.

We stuurden Horst Juergen uit om een kijkje te nemen… 180718 The Wunderkammer Residence Deurle

Het Gemeentelijk Museum Gevaert-Minne aan de Kapitteldreef 45 kwam er in zijn oorspronkelijke staat in 1922-1925, toen Edgar Gevaert er zijn domein verwierf. gevaert minneOorspronkelijk was het 9 hectare groot. Het is gesplitst door de Kapitteldreef en zal later uitgroeien tot een prachtig stukje natuurgebied van 25 hectare.
Het was Edgar Gevaert zelf die de plannen tekende en zich daarbij liet inspireren door zijn voorouderlijke hofstede, de 16de eeuwse hoeve “Ter Mere” in Mater.
In het boek “De Leie” van Armand Vermeulen, eredirecteur-generaal van AROHM, lezen we:
In 1934 bouwt Gevaert, naar de ideeën van de socialistische politicus Hendrik De Man, een tweede atelier in kubusvorm. Toen de familie, na het oorlogsgeweld, terugkwam uit Frankrijk, werden de vernielde serres vervangen door twee kubusvormige ruimtes.
Tot het huidige museum behoren nu ook de vroegere werkkamer van Edgar Gevaert, nu Zaal Minne; een vierkante eetruimte van de familie, Zaal Gevaert en de latere dubbele aanbouw aan de zuidwestgevel, nu Zaal Latemse Schilders en vroegere Zaal Kruisweg.
Het Gemeentelijk Museum Gevaert-Minne heeft thans nog een totale oppervlakte, bebouwd en onbebouwd, van 3 hectare. Het museum werd aangekocht zonder enige subsidie van overheidswege en volledig met eigen middelen en eigen personeel gerenoveerd.
Het bevat naast de werken van George Minne en Edgar Gevaert, een ruime waaier werken van de voornaamste Latemse kunstenaars. Kunsthistorica Freya Malfait, nu ere-voorzitter van De Latemse Kunstkring, zorgde toen voor een gedocumenteerde cataloog. Onder impuls en toezicht van cultuurfunctionaris Piet Boyens en het gemeentebestuur realiseerde het architectenbureau Berteloot de plannen voor renovatie van het museum.

Het vroegere koninginnestuk, ‘De geschilderde Kruisweg’ van Albert Servaes, werd in 2005 eerst ondergebracht in de crypte van het gemeentehuis, waar het beter tot zijn recht kwam en meer uitstraling had.  Momenteel heeft hij, omwille van een betere klimatisatie, een ‘thuis’ op de ‘Artiestenzolder’ van het gemeentehuis.

De vrijgekomen zaal in Gevaert-Minne werd verbouwd worden tot ‘Zaal Ir. De Smet’, eerste ereburger van Sint-Martens-Latem en schenker van een legaat

In 2004 werd het museum gesloten voor een grondige renovatie en kon pas in de zomer van 2012 opnieuw de deuren openen voor de bezoekers.

.Het Gemeentelijk Museum Gevaert-Minne ligt op een schitterend domein aan de Edgar Gevaertdreef in Sint-Martens-Latem. De collectie omvat een 40-tal meesterwerken uit de grote artistieke periode van Sint-Martens-Latem. Naast de beelden en tekeningen van George Minne kan de bezoeker er thans het werk bewonderen van Xavier de Cock, Servaes, Gustave van de Woestyne, De Saedeleer, Frits van den Berghe, Gustave en Leon de Smet, Permeke, Saverys e.a. Er is in de vroegere leefkamer van het gezin Gevaert een zaaltje gewijd aan werken van Edgar Gevaert zelf.

Horst Jürgen Herrberger bracht me deze presentatie 130816 Latem Gemeentelijk Museum Gevaert-Minne

Gratis toegang.
Ingang via de Edgar Gevaertdreef. (Postadres = Kapitteldreef 45)

Praktische Informatie:

Plaats: Edgar Gevaertdreef,  9830 Sint-Martens-Latem

Tel: 09 220 71 83 (museumbewaarder) of 09 282 17 00 (cultuurdienst)

e-mail: cultuur.onthaal@sint-martens-latem.be of gevaert.minne@sint-martens-latem.be
website: http://www.sint-martens-latem.be

Openingsuren : Van april t.e.m. september van woensdag tot zondag tussen 14u en 18u. Van oktober t.e.m. maart van woensdag tot zondag tussen 14u en 17u.

Na de hype van het galerijleven in jaren 70 – 80 kwam er in de jaren ’90 wat verval maar in het nieuwe Millennium rezen de galeries weer als paddenstoelen uit de grond en kreeg men in het ‘kunstenaarsdorp bij uitstek’ nooit zo’n massaal aanbod van kunstenaars en kunst. Horst Juergen maakte in 2018 deze presentatie 180526 Galerijen in Sint-Martens-Latem

bronnen:
Gemeentelijk Archief en Documentatiecentrum, Gemeentelijke bibliotheek, Gemeentelijke Culturele Dienst & diverse gemeentelijke publicaties.

Het schuttersleven in de gemeente

thumb6Volkssport is in Sint-Martens-Latem nooit een ijdel begrip geweest. Naast het oude Vlaamse bolspel, het sjoelen en de balsporten, kenden beide deelgemeenten een bloeiend schuttersleven. Handboog en kruisboog werden en worden er nog steeds gekoesterd. Jammer is wel dat de handbooggilde ‘De Harlekijnen’ (op staande wip) stilaan wegdeemsterde bij gebrek aan een passende locatie.thumb4
Kruisbooggilde ‘Jong wordt Oud’ moest dit jaar noodgedwongen uitwijken naar het schitterende ‘domein Gevaert-Minne’ waar hun liggende wip een tijdelijk onderkomen vond en het wachten is op de verwezenlijking van de buitensportterreinen aan de Deurlese Lijnstraat om opnieuw de staande wip te zien herrijzen (Foto’s van de kruisboogschieting “Jong Wordt Oud” op 5 maart 2006).
IMG_9455b‘Kruisboogmaatschappij Willem Tell’, in 1937 gesticht te Deurle door kunstschilder Gustaaf De Smet, Albert Haelemeersch Sr. en Edmond Eggermont in ‘Café Bachtenberge’ bij René en Rachel Van de Wiele – Haelemeersch, kende na de tweede wereldoorlog heel wat omzwermingen. In 1947 kwamen de schutters terecht in ‘Café De Nieuwe Wijk’, aan de Golflaan bij Georges en Elza Tournet. In de zestiger jaren moest hun lokaal plaatsruimen voor een brood- en banketbakkerij en weken de schutters uit naar ‘Café De Fanfare’ aan de Kortrijksesteenweg. Enkele jaren later landden de schutters aan de Maenhoutstraat in ‘Café Molenhuis’ bij Roger De Vrieze en Monique Verschuere. Het was daar dat half de jaren zeventig de kruisboogmaatschappij zich opsplitste en dat de ‘Kruisbooggilde Robin Hood’ gesticht werd door o.a. Emiel De Nobele en Roger De Vrieze. ‘Robin Hood’ bleef in het Molenhuis, terwijl ‘Willem Tell’ met open armen werd ontvangen in ‘Café ’t Oud Gemeentehuis’, een gezellig, ouderwets dorpscafé aan de Latemstraat bij Margriet en Jenny Ranschaert. Toen de gezusters Ranschaert midden de jaren tachtig de drukte van het schuttersvolkje niet meer aankonden, kreeg de maatschappij, door tussenkomst van ereburgemeester Raf Van den Abeele en toenmalig burgemeester Bob Van Hooland,onderdak op de site van het cultureelcentrum aan de Kwakstraat waar ze nu nog de lokalen delen met de boldersclub ‘De Lustige Bolders’ (Foto’s kruisboogschieting Willem Tell op 19 Feb 2006).

SchutterscropOm verder te gaan met het schuttersleven wil ik u toch nog graag de geschiedenis van het Deurlese schuttersleven meegeven, schitterend neergeschreven door auteur-heemkundige Eddy Vaernewijck, een rasechte Deurlenaar:

EEN EEUW JONG WORDT OUD

Oprichting en beginjaren van Jong wordt Oud.

Deurle heeft in het verleden verscheidene schuttersgilden gekend, maar Jong wordt Oud is de enige die vandaag nog in onze gemeente actief is. Alle andere gilden zijn in Deurle ondertussen verdwenen.
De meeste hanteerden de handboog. De enige kruisbooggilde die Deurle ooit heeft gekend behalve Jong wordt Oud is nu in Latem gehuisvest. Willem Tell, opgericht in 1937 met als erevoorzitter Gust de Smet en voorzitter Albert Haelemeersch, had vroeger haar lokaal in café Bachtenberge vooraleer zij naar Latem verhuisde.
Een kort overzicht maakt de vroegere bloei van het Deurlese schuttersleven alvast duidelijk.

Vooreerst was er de handbooggilde De Leie, die het levenslicht zag in 1926 in het Boldershof bij Ernest Van der Plaetsen, maar er reeds in 1936 mee ophield nadat in café De Vierschaar De vrije Schutters werd opgericht. Deze gilde – waar enkel op de liggende wip werd geschoten – was een langer leven beschoren. In 1953 werd het lokaal van De vrije Schutters afgebroken naar aanleiding van het verbreden van de rijksweg Gent-Kortrijk. De verhuis naar café Bachtenberge en de fusie in 1958 met de jonge maatschappij De Maandagschutters (°1954) kende onder het voorzitterschap van burgemeester Antoon de Pesseroey een bloeiend bestaan. ‘s Zomers werd geschoten in Bachtenberge, ’s winters werd gebruik gemaakt van de overdekte schietstand in de Nieuwe Vierschaar bij Antoine de Dobbelaere. De gilde werd opgedoekt in 1971, nadat in 1965 een nieuwe schuttersmaatschappij in het leven werd geroepen. De Harlekijnen, die eveneens onder impuls van burgemeester de Pesseroey een schietstand met staande wip realiseerden, waren gehuisvest in het Huis van Commerce aan Deurle-station. Zij schoten op een staande wip die in een weide naast de herberg werd opgericht. Ondertussen behoort ook deze maatschappij voorgoed tot het verleden.

Naast al dit vergane handbooggeweld is Jong wordt Oud vandaag de enige nog actieve schuttersgilde in Deurle, die ondertussen de gezegende leeftijd van honderd jaar heeft bereikt.
Het is opmerkelijk dat ook in Latem geen handbooggilden meer bestaan, want ook daar zijn enkel nog twee kruisbooggilden actief: Robin Hood en Willem Tell.

De geschiedenis schrijven van Jong wordt Oud blijkt evenwel geen sinecure. Er zijn heel weinig archiefgegevens bewaard gebleven van Deurles oudste schuttersvereniging, enkel wat losse documenten en – dankzij eregemeentesecretaris Urbain Van den Heede – een korte tekst over het ontstaan en de bloei van de maatschappij, gebaseerd op mondelinge getuigenissen van vooraanstaande oude schutters als Raymond Vaernewyck en Leo Doens.
Het indertijd opgebouwde archief van de gilde, dat aanvankelijk bewaard werd door Hugo Van den Abeele, werd in de jaren vijftig toevertrouwd aan Frans Vaernewyck, de toenmalige lokaalhouder van de gilde. Het bevatte onder meer een verslagboek waarin jaarlijks de schietingen werden genoteerd en waarin de oprichters van de maatschappij werden vermeld. Het boek, aangelegd door medeoprichter Evarist Van de Velde, werd door de familie Van de Velde na diens overlijden in 1925 geschonken aan Hugo Van den Abeele. Frans Vaernewyck liet het evenwel bij diens pensionering en verhuis verloren gaan.

Het eerste probleem dat zich stelt bij het schrijven van de geschiedenis van de kruisbooggilde is het bepalen van het geboortejaar. Vroeger werd aangenomen dat de maatschappij in 1905 werd opgericht, maar dankzij Hugo Van den Abeele blijkt dat de vereniging reeds in 1903 actief was.
Hij noteerde immers in zijn nagelaten documenten dat uit het weekblad De Zondagbode blijkt dat de kruisbooggilde werd opgericht in 1903 en actief werd vanaf september van dat jaar.

Het eerste bestuur van Jong wordt Oud bestond uit de volgende Deurlenaars : Karel Onderbeke, Henri Blomme, Prudent De Vos, Karel Sergeant, Oscar Van den Bossche, Evarist Van de Velde en Francies Schaubroeck.
Zoals het een vereniging die zichzelf enigszins au serieux nam betaamde, werd het voorzitterschap toevertrouwd aan burgemeester baron Herman della Faille d’Huysse. Hij oefende het voorzitterschap uit tot aan zijn dood in 1922.
Francies Schaubroek, waard van het Oud Gemeentehuis (later d’Ouwe Hoeve) werd de eerste lokaalhouder van de gilde.
Het bestuur van de kruisbooggilde zelf verdeelde de belangrijkste mandaten als volgt:
Baron Herman della Faille d’Huysse, voorzitter of hoofdman.
Baron Julien della Faille d’Huysse, ondervoorzitter of deken.
Evarist Van de Velde, secretaris of schrijver.
Francies Schaubroeck, schatbewaarder of penningmeester.

De staande wip, deels bekostigd door de beide barons della Faille, werd opgericht op de koer achter dorpsherberg ‘t Oud Gemeentehuis.
Francies Schaubroeck, in die tijd in de volksmond beter bekend als “Cies Piero”, was dus naast zijn functie van penningmeester als waard van het Oud Gemeentehuis tevens lokaalhouder.
Naast de traditionele functies van hoofdman, deken, penningmeester en schrijver, was er ook nog de pijlenraper.
De pijlenraper werd aangesteld door de gilde. Hij droeg een wijde ronde hoed uit gevlochten wissen. Zijn taak bestond erin om na elke ronde de pijlen te verzamelen in een mand op een bijzettafel, zodat de schutters gemakkelijk hun pijl konden terugvinden voor de volgende schietbeurt.

Een van de belangrijkste schakels in de gilde was de plaatselijke timmerman die de schutters van het nodige materiaal diende te voorzien.
Gentiel Cnudde was de eerste in rij van de familie Cnudde die verscheidene generaties lang de schutters van pijl en boog voorzag. Na Gentiel werd de traditie voortgezet door Jozef en later Antoine Cnudde, die vandaag nog altijd deel uitmaakt van het bestuur van de gilde.

Uit de beginjaren van de gilde is ons weinig of niets bekend, tenzij dat op 3 en 4 april 1910 een feest op touw werd gezet ter ere van koster Evarist Van de Velde, vermoedelijk ter gelegenheid van zijn zilveren jubileum als koster van de Sint-Aldegondisparochie, een functie die hij tot aan zijn dood in 1925 trouw zou blijven vervullen.
En toen kwam de Eerste Wereldoorlog. De schutters kregen verbod om tijdens de oorlogsjaren hun geliefkoosde sport uit te oefenen. Maar na de oorlog werden de maandelijkse schietingen met hernieuwde moed aangevat en was de gilde gelanceerd voor een lang en bloeiend bestaan.

Het interbellum

In 1922 vertrok Francies Schaubroek met zijn familie naar het verre Amerika en liet de uitbating van herberg ‘t Oud Gemeentehuis over aan Frans Vaernewyck, die er veertig jaar lang achter de toog zou staan.
Tot 1953 bleef hij als waard van ’t Oud Gemeentehuis en actief schutter van Jong wordt Oud lokaalhouder van de kruisbooggilde.

Samen met het vertrek van Francies Schaubroeck werd de gilde genoodzaakt om ook een andere voorzitter te verkiezen. De eerste voorzitter baron Herman della Faille d’Huysse overleed immers op Allerheiligen 1922.
Voortaan werd het burgemeesterschap ingenomen door burggraaf Henri de Spoelberch, die net als zijn voorganger het voorzitterschap van de kruisbooggilde aanvaardde.
Drie jaar later stierf secretaris Evarist Van de Velde. Hij werd in zijn functie opgevolgd door postbode Richard Blomme, die ook in de Kerkstraat(nu Dorpsstraat) woonde.
Vermits Frans Vaernewyck tot penningmeester was benoemd bij zijn intrede in ’t Oud Gemeentehuis, was het dagelijks bestuur sinds de oprichting in 1903 inmiddels volledig vernieuwd. Tevens noteren wij enkele nieuwe krachten in het bestuur: Georges Van der Plaetsen, Raymond Vaernewyck, Edmond Eggermont, Emiel Jacobs en de oude generatie Haelemeerschen.
Daarnaast werden verscheidene Deurlese notabelen erelid van de gilde : Marcel De Clercq, Arthur Vyncke, Albert Geirnaert, Hugo Van den Abeele, René baron Buysse enz.

Maar het noodlot blijft de gilde achtervolgen. Burgemeester en burggraaf Henri de Spoelberch overlijdt in 1937. Hij werd als burgemeester en voorzitter van de kruisbooggilde opgevolgd door Theofiel Vaernewyck. Ondertussen was ook Richard Blomme als secretaris van de gilde vervangen door kleermaker Cyriel de Dobbelaere.

Zo bleef de vereniging verder actief tot op het eind van de jaren dertig de Tweede Wereldoorlog uitbrak, waardoor voor de tweede maal alle schietingen van de kruisbooggilde gestaakt dienden te worden.

De laatste jaren van ’t Oud Gemeentehuis

Na de oorlog werden de maandelijkse schietingen hernomen dankzij een aantal hardnekkige Deurlenaars, die de gilde nieuw leven inbliezen : Edmond Eggermont, Raymond Vaernewyck, Jozef Cnudde, Gentiel Cnudde, Georges van der Plaetsen, Oscar Van den Bossche en Emiel Jacobs.

Zo kende de gilde opnieuw een bloeiend bestaan dat een hoogtepunt bereikte in 1949, toen een groot feest werd georganiseerd ter gelegenheid van het keizerschap van Alfons Verhegghe.
Zondag 19 juni 1949, toen in Deurle de kleine kermis werd gevierd, stond hoofdzakelijk in het teken van de keizersviering van Alfons Verhegghe, die zich driemaal na elkaar tot koning had geschoten bij Jong wordt Oud.
De eerste keizer van de Deurlese kruisbooggilde werd vanuit Het Visserhuis (Auberge du Pêcheur) plechtig in het dorp ingehaald, waarna een grootse kruisboogschieting volgde die werd georganiseerd onder de bescherming van de Kunst- en Oudheidkundige Kring van Deinze, samen met de Koninklijke Fanfare Willen is Kunnen uit Sint-Martens-Latem en de befaamde schuttersgilden Sint-Joris en Sint-Rochus uit Gent.
Het blijft voor de Deurlese kruisbooggilde een van de absolute hoogtepunten uit haar honderdjarig bestaan.

Lokaalhouder Frans Vaernewyck bouwde rond 1950 zijn “rolbaan in ’t droog” om tot schietstand, zodat vanaf dan ook de handboogschutters in ’t Oud Gemeentehuis op de liggende wip konden schieten. Maar ook de kruisbooggilde kon van de overdekte schietstand genieten om bij mindere gunstige weersomstandigheden toch de boog te kunnen spannen.
In 1953 verliet Frans evenwel ’t Oud Gemeentehuis en werd de herberg omgevormd tot restaurant d’Ouwe Hoeve. Nog enkele jaren kon men er verder schietingen organiseren.

Uit een van de schaarse bewaard gebleven archiefstukken bleek dat het bestuur in 1956 uit volgende Deurlenaars bestond: Georges Van de Ginste(schrijver), Edmond Eggermont(kassier), Oscar Van den Bossche, Frans Vaernewyck en Richard Tournet.
Hetzelfde document vermeldt tevens volgende ereleden: August de Geyter, Pierre de Clercq, Jules Dhondt, Hugo Van den Abeele, Jules de Coster, Gaston Martens, René baron Buysse, Jozef van Hoorde, Dhr. Van Houtte, Robert Liebaert, Maurice Hul, Georges Fumière, René Van der Plaetsen, Antoon de Pesseroey en Henri Blomme.

De opsomming is vermoedelijk onvolledig. Zo wordt zelfs niet eens vermeld wie op dat ogenblik voorzitter is van de gilde.
De lijst van ereleden oogt in elk geval indrukwekkend met verscheidene notabelen en kunstenaars die op die wijze hun sympathie uitten voor het Deurlese schuttersgebeuren.

De hoogdagen van ‘t Boldershof

In 1960 zegden de nieuwe uitbaters van d’ Ouwe Hoeve hun medewerking op en diende naar een nieuw onderkomen te worden gezocht. Al snel kwam een oplossing uit de bus. Georges Van der Plaetsen, uitbater van ’t Boldershof, was bereid de gilde onderdak te bezorgen.

Ondertussen was Antoon de Pesseroey op het toneel verschenen. Sinds 1958 was hij verkozen tot burgemeester van Deurle en al gauw werd duidelijk dat het schuttersleven zijn gewaardeerde belangstelling wegdroeg.
Zo schonk hij in 1960 een vlag aan de kruisbooggilde, waarop het wapenschild van de gemeente, het schild van het kasteel en een kruisboog worden afgebeeld.
Behalve deze vlag bezorgde hij de gilde ook een breuk van verguld zilver, die werd vervaardigd in Spanje. Elk jaar wordt deze breuk plechtig om de schouders van de nieuwe winnaar van de koningsschieting gehangen door de voorzitter of hoofdman van de gilde, waarna de traditionele foto wordt genomen.

De Pesseroey nam ook het initiatief om bij de verschillende schuttersverenigingen teljoor- of kunstbordenschietingen te houden, waarbij een aantal gaaien als prijs een sierbord vertegenwoordigden.
In 1960 werd bijvoorbeeld een Cyriel Buysse-schieting gehouden. Er werd geschoten op twee liggende wippen en er was een inzet van tweeduizend frank gratis. Op de kunstborden stond een harlekijn van Gust de Smet afgebeeld. Een jaar later, in 1961, werd Leon de Smet in de kijker gesteld met een dorpsgezicht van Deurle.
In 1963 werden zelfs twee kunstbordenschietingen gehouden : een Gaston Martens-schieting en een Jules de Coster-schieting. Ook hier werd op beide kunstborden een harlekijn van Gust de Smet afgebeeld.
De laatste kunstbordenschieting vond plaats in 1964 en stond in het teken van kunstschilder Albert Claeys. Het toen te verschieten kunstbord toonde een fraai dorpsgezicht van Deurle van de hand van de kunstenaar.
In 1962 en 1963 werd een zogenaamd Kampioenschap der Kruisboogschutters georganiseerd, waarbij voor de winnaar een kunstbord met het wapenschild van Deurle werd vervaardigd, waarop ook de naam van de “kampioen” werd vermeld. Twee notoire Deurlese schutters viel de eer te beurt om dergelijk kunstbord in ontvangst te nemen: Raymond Vaernewyck en Edmond Eggermont.

Rond de jaren zestig werd het bestuur van de gilde vernieuwd.
August de Geyter en Dhr. Vanhoutte werden benoemd tot erevoorzitters en Edmond Eggermont werd voorzitter van de gilde, bijgestaan door ondervoorzitter Jozef Cnudde.
Dhr. Haelemeersch kreeg de functie van secretaris-penningmeester toegewezen, waarnaast het bestuur werd vervolledigd met volgende bestuursleden: Antoon de Pesseroey, Georges van de Putte, Raymond Vaernewyck en Georges Van der Plaetsen.

In 1960 schoot Frans Vaernewyck zich tot koning en in 1961 won Georges van de Ghinste de koningsschieting. In datzelfde jaar 1961 verkeerde de gilde alweer in feeststemming, dit ter gelegenheid van het gouden lidmaatschap van schutter Oscar van den Bossche, die op het gemeentehuis werd ontvangen door burgemeester en schepenen.

Twee jaar later vierde de schuttersgilde haar gouden jubileum, hoewel het in werkelijkheid haar zestigjarig bestaan bleek te zijn. Initiatiefnemer was burgemeester de Pesseroey, die blijkbaar geen graten zag in een verschil van tien jaar. Kerngedachte bij dit alles was het socio-cultureel gebeuren in Deurle levendig houden, een van de levensmotto’s van deze legendarische burgervader. De gilde was voor de gelegenheid voor het eerst uitgedost in de typische klederdracht, die tot op vandaag nog steeds wordt gedragen bij officiële gelegenheden en vieringen: een lange blauwe kiel met rode halsdoek en zwart petje. Enkel erevoorzitter August de Geyter onderscheidde zich met een rood petje.

De jaren van Bachtenberge

Ondertussen was Georges Van der Plaetsen in 1962 met pensioen gegaan en werd ’t Boldershof overgelaten aan Berten van de Velde, die prompt de naam wijzigde in ’t Schuttershof. Na enige tijd voelden de kruisboogschutters zich er echter niet meer thuis, omdat de herberg langzamerhand vergroeide van een volkscafé naar een restaurant.
Na enkele jaren zocht de gilde dan ook zijn toevlucht bij René Van de Wiele, die op de hoek van de Ph. De Denterghemlaan en de Koedreef café Bachtenberge uitbaatte.
De eerste schieting had er plaats op 24 april 1966. Twintig schutters namen deel, onderverdeeld in volgende ploegen: Beschrijvers, Statie, Willem Tell, Pinte Vrede, Harlekijnen en Astene.
Edmond Eggermont, die in die tijd instond voor de boekhouding van de gilde, noteerde in 1968 een tweeëntwintigtal ereleden waaronder als belangrijkste namen : August de Geyter, Jules Dhondt, Antoon de Pesseroey, Robert Liebaert, Luc Matthys, Pierre de Clercq, René baron Buysse, René Van der Plaetsen en Maurice Schelck.

Vermeldenswaardig voor de jaren zestig zijn ook de deelnames aan de eerste Canteclaerstoeten in Deinze, waar de gilde in hun officiële klederdracht de optocht door het Deinse stadscentrum mee kleur gaven.

Ondertussen werd nog steeds enkel op de liggende wip geschoten in Bachtenberge tot in 1970 de staande wip, die nog altijd achter aan d’Ouwe hoeve stond, diende gesloopt te worden. De boom die de wip droeg was immers doormidden gebroken. Het geheel werd verstevigd met een ijzeren balk en heropgericht in het bos op de hoek van de Muldersdreef en de Rode Beukendreef, eigendom van erevoorzitter August de Geyter.
‘s Zomers werd er nog enkele jaren in de hoogte geschoten, tot een storm de wip definitief velde.

Na het overlijden van lokaalhouder Van de Wiele konden de schutters verder blijven rekenen op hun lokaal te Bachtenberge. René’s weduwe, Rachel Haelemeersch, baatte het typische volkscafé verder uit, zodat de maandelijkse schietingen nog steeds konden blijven doorgaan.
Zonder meer een heuglijk feit voor de vereniging was de koningsschieting van 1970, toen niemand minder dan burgemeester en grote bezieler van de Deurlese schuttersmaatschappijen Toon de Pesseroey zich tot koning schoot op de liggende wip.
Na het overlijden van Edmond Eggermont in 1977 werd de boekhouding van de kruisbooggilde overgedragen aan Georges Van der Plaetsen, die deze taak op zich nam tot april 1981.

In mei 1979 verkeerde de gilde opnieuw in rouwstemming. Antoon de Pesseroey, die zich sinds zijn aanstelling in 1958 als burgemeester tot onvervalste promotor van de schuttersgilden had ontpopt, overleed totaal onverwacht in zijn kasteel aan de Oude Pontweg. Honderden aanwezigen woonden de begrafenis bij in de Sint-Aldegondiskerk, waaronder zowat iedereen die bij het Deurlese en Latemse schuttersleven was betrokken.

Vanaf 1981 noteren wij opnieuw enkele wijzigingen in het bestuur: Antoine Cnudde werd voorzitter-penningmeester, Raymond Vaernewyck werd tot erevoorzitter benoemd en Armand Vaernewyck kreeg de functie van ondervoorzitter toegewezen. Het waren deze krachten die de maatschappij tijdelijk in stand hielden, tot in mei 1982 lokaalhoudster Rachel Haelemeersch schielijk overleed en het café werd gesloten. Voor de kruisbooggilde was dit een zware klap, want het bleek geen eenvoudige klus om een nieuw lokaal te vinden.

Voor het eerst in het verhaal van Jong wordt Oud komt nu de naam Leo Doens prominent naar voren. Na een gesprek met Henri Arnauw nam Leo het initiatief om een nieuwe locatie voor de kruisbooggilde te zoeken.Aanvankelijk kon men in de zomer en het najaar van 1982 nog een viertal schietingen organiseren op het braakliggend terrein van het klooster van de Sint-Jozefsschool in de Ph. de Denterghemlaan, maar dit bleek slechts een tijdelijke oplossing.
Van in den beginne werd gedacht aan een terrein waar ook een staande wip kon worden opgericht. Zo kwamen Leo en Henri in contact met Jacky Van den Weghe. Leo had namelijk zijn oog laten vallen op de terreinen van de Bosgalm, eigendom van de familie Van den Weghe. Deze beboste omgeving, in de schaduw van de vroegere paardenrenstallen waar ooit de in Deurle wereldberoemde prijshengst Quick Star vertoefde, was voor de kruisbooggilde de gedroomde plek voor een nieuwe wipweide. Al gauw bleek Jacky Van den Weghe akkoord, zodat Jong wordt Oud voor de zoveelste maal ontsnapte aan haar einde.

De Bosgalm: een gedroomde locatie

Met de nieuwe wipweide aan de Kriekenbergdreef was Jong wordt Oud opnieuw gelanceerd.
De schietingen lokten op zomerse zondagen veel wandelaars die, aangetrokken door al het schuttersgeweld, een kijkje namen aan de wipweide en daarna genoten van een koffie met een gebakje in de Bosgalm. Zelf konden de schutters gebruik maken van een klein bijgebouwtje aan de rand van de wipweide. Een bijkomende opsteker was dat de eigenaar van het terrein tevens toelating gaf om een staande wip op te richten op de weide, zodat bij mooi weer opnieuw omhoog kon worden geschoten.

Leo Doens was dan misschien wel de grote bezieler van de schutters, het bestuur zelf werd aan een jongere generatie overgelaten. De statuten werden hernieuwd, waarbij volgend nieuw bestuur werd aangesteld: Armand Vaernewyck, Antoine Cnudde, Henri Arnauw, René Van der Stichele, Walter Oliebos, Roger Goetgeluck, Valère Haelemeersch en Albert Haelemeersch. Leo Doens en Jacky Van den Weghe werden benoemd tot erelid.

Binnen het bestuur, ook wel de eed genoemd, werden de mandaten als volgt verdeeld:

– Erevoorzitters of stadhouders: Leo Doens en Jacky Van den Weghe
– Voorzitter of hoofdman: Armand Vaernewyck.
– Ondervoorzitter of deken en penningeester: Antoine Cnudde.
– Schrijver of secretaris: Henri Arnauw.
– Hofmeester: René Van der Stichele.
– Commissarissen: Raymond Vaernewyck, Roger Goetgeluck, Walter Oliebos, Albert Haelemeersch, Valère Haelemeersch.

De nieuwe ploeg werkte meteen enthousiast met man en macht om het terrein in orde te krijgen en met Deurle-kermis officieel de nieuwe staande wip (elf meter hoog tot de hoofdvogel) in gebruik te nemen in aanwezigheid van burgemeester en schepenen.
4 september 1983 werd dan ook een historische dag voor Jong wordt Oud.
Erevoorzitter Leo Doens en voorzitter Armand Vaernewyck namen het woord in naam van de oudste Deurlese “maatskappieje”. Burgemeester Bob van Hooland sprak het talrijk opgedaagde publiek toe in naam van het gemeentebestuur, waarna hij het traditionele lint doorknipte en het inhuldigingsschot loste. Nadat ook de aanwezige schepenen en gemeenteraadsleden de kruisboog hadden aangespannen, werd het officiële gedeelte afgesloten.
De namiddag werd verdergezet met een feestelijke schieting, die kon rekenen op een groot aantal schutters en kijklustigen.

Datzelfde jaar werd nog een bijzondere schieting georganiseerd. Vier december 1983 stond volledig in het teken van toneelschrijver Gaston Martens, die een eeuw eerder te Zulte werd geboren. Dochter Ady Geerts-Martens schonk bij die gelegenheid een aantal speciaal door haar gesigneerde toneelwerken van haar vader.
Deurle was die dag niet alleen het “Dorp der Schutters”, maar ook een beetje het “Dorp der Mirakelen”.

De gilde telde in 1984 43 leden, waaronder een aantal jongeren die de weg naar de Bosgalm hadden gevonden. Toch viel er ook minder goed nieuws te rapen. Op 23 mei 1984 overleed keizer Alfons Verhegghe op negenentachtigjarige leeftijd.

Tijdens de kermisperiode werden meerdere schietingen georganiseerd, waaraan talrijke prijzen verbonden waren, geschonken door verscheidene sympathisanten. Begin december werd traditiegetrouw ook een Sinterklaasschieting gehouden, waarbij de schutters bij elke afgeschoten gaai een speculaas van de Sint ontvangen.

Jarenlang werd aldus zonder al te veel problemen geschoten op de staande wip aan de Bosgalm, tot die in de stormnacht van 16 op 17 december 1988 totaal werd vernield. De gilde liet evenwel de moed niet zakken en al gauw werden de handen uit de mouwen gestoken om een nog betere staande wip op te richten.
Op 1 juli 1989 was de nieuwe staande wip een feit. De hoofdvogel bevond zich op 14,05 meter hoogte, heel wat hoger dan de oorspronkelijke wip aan de Bosgalm.
Ondertussen kon de kruisbooggilde prat gaan op een tweede keizer in haar rijke geschiedenis. Dirk van Hoorde, die zich in 1983 op veertienjarige leeftijd voor het eerst koning had geschoten op de liggende wip, deed deze bijzondere prestatie over in 1986, 1987 en 1988. Enkele maanden later verloor de maatschappij opnieuw een van haar bekendste gildebroeders. Begin 1989 overleed immers een van de oudste leden van de gilde, Raymond Vaernewyck. Hij werd 91 jaar oud en behoorde samen met Leo Doens tot de smaakmakers van de maandelijkse schietingen.

De jaren tachtig waren voor de gilde ontegensprekelijk een mooie periode. Gemiddeld waren jaarlijks tussen vijftig en zestig gildebroeders aangesloten, met als hoogtepunt 1985. Toen noteerde de secretaris zelfs 73 aangesloten leden. Op de kermisschietingen, waarop ook niet-leden welkom zijn, noteerde de schrijver een zelfde gemiddelde, met in 1987 een absoluut record van 71 aanwezige schutters.

Zo kabbelde de geschiedenis van Jong wordt Oud rustig verder, hoewel het verhaal van Jong wordt Oud in de jaren negentig toch ook door enkele hoogtepunten werd gekleurd.
In 1995 nam de gilde onder impuls van Henri Arnauw onder meer deel aan een feestprogramma ter gelegenheid van het vierhonderdjarig bestaan van Ooidonk. Gehuld in hun traditionele blauwe kiel, rode halsdoek en zwart petje, waren de Deurlese schutters present op de namiddagschietingen in het eeuwenoude domein te Leerne. Het werd een mooie dag in een middeleeuws kader, te midden van talloze andere schuttersgilden uit binnen- en buitenland, die in hun specifieke klederdracht aan dit schuttersfeest extra veel kleur gaven.

Toonden in de vroegere jaren kunstenaars als Leon en Gust de Smet, Maurice Schelck, Jules de Coster en anderen hun sympathie voor deze traditionele volkssport, ook in deze moderne tijden bleef het schuttersgebeuren in het artistieke milieu belangstelling opwekken.
Latems violist Paul Malfait mag dan al als een geroutineerde schutter onder de artiesten gerekend worden, ook Johan Verminnen waagde zich al eens op de wipweide. Een van zijn vrienden, fotograaf Jo Clauwaert, is zelfs een fervent lid van de gilde. Diens echtgenote en televisiediva Katrien de Vos vereerde de schutters meer dan eens met een bezoek aan de Bosgalm.
Maar ook de VRT kende de weg naar de wip van Jong wordt Oud. In het kader van een proefopname van “De Laatste Show” werd een duel opgenomen tussen Michiel “De mol” de Vliegher en fotograaf Michiel Hendryckx(van”De Bende van Wim”). Het item werd evenwel jammer genoeg nooit uitgezonden.

1999 eindigde zowaar in mineur. Op 4 december werd ouderdomsdeken van de Deurlese en Latemse schuttersmaatschappijen Leo Doens in de Deurlese parochiekerk ten grave gedragen.
Zijn begrafenis groeide uit tot een groots eerbetoon vanwege de plaatselijke schuttersgilden, die zijn stoffelijk overschot in stoet begeleidden van de gemeenteschool tot aan de Sint-Aldegondiskerk. Een jaar later, op vijf september 2000, organiseerde Jong wordt Oud ter gelegenheid van Deurle-kermis de “Ereprijs Leo Doens”, een kermisschieting ter nagedachtenis aan haar overleden nestor.

De koningen van de Bosgalm

Hieronder vindt U een overzicht van de koningen op de liggende en staande wip sinds 1983, het jaar dat het terrein aan de Bosgalm als wipweide van de schuttersgilde in gebruik werd genomen.

Staande wip Liggende wip
1983 Dirk van Hoorde Dirk van Hoorde
1984 Rik Van den Heede Albert Haelemeersch
1985 Antoine Cnudde Roger van Speybroeck
1986 Henri Arnauw Dirk van Hoorde
1987 Armand Vaernewyck Dirk van Hoorde
1988 John de Weirdt Dirk van Hoorde
1989 August Tournet Antoine Cnudde
1990 Walter Oliebos Emile de Nobele
1991 Pol van der Plaetsen Roger Goetgeluck
1992 Eric Canty Cyriel Vermeulen
1993 Antoine Cnudde Piet van der Plaetsen
1994 Roger van Speybroeck Eric Canty
1995 Pol van der Plaetsen Albert Haelemeersch
1996 Pol van der Plaetsen Bert Canty
1997 Etienne van Heesvelde Leo Doens
1998 Paul Malfait Eric Canty
1999 Eric Canty Eric Canty
2000 Jo Clauwaert René Van der Stichele
2001 Rik van den Heede Hilde Torrekens
2002 Romain Lavent Bart van Wassenhove
2003 ? ?

Een eeuw Jong wordt Oud

Het nieuwe millennium was nog maar pas ingezet toen een aantal ouwe getrouwen de tijd rijp achtten om de fakkel door te geven aan een jongere generatie.
Voorzitter Armand Vaernewyck, die reeds een tweetal jaar te kennen had gegeven dat hij het voorzitterschap wou afstaan aan een jongere kracht, gaf samen met hofmeester René Vanderstichele zijn ontslag.

Na enkele verkennende gesprekken tussen een aantal gemotiveerde gildebroeders werd het vernieuwde bestuur in het najaar van 2002 geïnstalleerd, waarbij de mandaten als volgt werden verdeeld:
– Voorzitter Ivan de Cock
– Ondervoorzitter-penningmeester Hendrik Van den Heede
– Secretaris Erwin Doens
– Bestuursleden: Antoine Cnudde, Henri Arnauw, Albert Haelemeersch, Jacqueline Van Speybroeck en Pieter van Wassenhove.

Onmiddellijk werd een ambitieus programma op touw gezet voor het jaar 2003, waarin de gilde haar honderdjarig bestaan zou vieren.

Naast de traditionele maandelijkse schietingen tussen februari en december, blijven de ondertussen populaire maandelijkse midweekschietingen voor senioren op dinsdag behouden en in november 2003 wordt het jaarlijkse souper voorzien. Maar hét hoogtepunt van 2003 is uiteraard het eeuwfeest van de kruisbooggilde.

Op 4 mei 2003, wordt de honderdste verjaardag van de gilde luisterrijk gevierd.
Het nieuwe bestuur heeft hierbij voor een speciale verrassing gezorgd. In het kader van de viering van de honderdste verjaardag van de gilde werd het Koninklijk Hof aangeschreven met het verzoek om voortaan de titel van koninklijke gilde te mogen voeren.
Op 11 februari 2003 kreeg voorzitter Ivan de Cock het verlossende nieuws van het kabinet van de koning: de maatschappij mocht zich voortaan als koninklijke gilde laten aanspreken.

Lang leve de kersverse “Koninklijke Gilde Jong wordt Oud”!

Eddy Vaernewijck, Deurle 4 mei 2003.

Aperçu historique de Deurle et de Sint-Martens-Latem

On a retrouvé à Latem des haches néolithiques et des matériels de l’époque de fer qui démontrent que l’endroit était déjà habité dans la préhistoire. Des objets romains y ont aussi été découvert.

Les plus anciennes citations datent de 736 (quartier Brakel), Latem (824), Deurle (1114), Sint-Martens-Latem (1547), les deux églises (1121) et le moulin (1373).

Au moyen-âge, les communes de Deurle et de Latem formaient chacune une paroisse et le territoire de chaque paroisse était divisé par plusieurs seigneuries. La seigneurie de l’abbaye de Saint Bavon gérait le territoire autour de l’église de Latem, le moulin et une ferme centrale, actuellement nommée ‘tempelhof ‘. La seigneurie d’Overmeers dépendait de l’abbaye Saint Pierre.
site_tempelhof

Les deux communes ont eu leur lot de déboires pendant les guerres. Une chronique de 1578 raconte que les Wallons, au retour de la prise de Menun, y ont fait beaucoup de dégats (‘veel quaets deden, als branden, moorden, pilghieren, ende andere saeken den lande seer scheadelick’). En 1585 des forbans de Sluis ont pillé les deux communes.

De 1635 à 1648, les deux communes ont été détruites suite à la guerre des Français et des Provinces Réunies contre l’Espagne. Dans la seconde moitié du XVII° siècle, le pays a lourdement été touché par les conquêtes de Louis XIV.

Fin 1792, Gand et les deux communes étaient incorporées à la France. En 1794 les seigneuries étaient abolies ainsi que les taxes d’église. Un pouvoir civil fût installé.
Jusqu’à la moitié du XX° siècle les deux communes étaient principalement rurales. A partir de la seconde moitié de ce siècle, attiré par la beauté de la nature, la population s’est accrue et a supplantée l’économie agraire.

Aujourd’hui les deux communes sont devenues le côté résidentiel de la ville de Gent (Gand) et une économie commerciale s’y est installée, principalement autour de la Chaussée de Courtrai. Heureusement le centre des communes a pu garder son charme pédestre.

Geschiedenis van Sint-Martens-Latem en Deurle

n Latem werden enkele neolithische bijlen en materiaal uit het ijzertijdperk gevonden dat aantoont dat het gebied reeds in de prehistorie werd bezocht. Romeinse munten en scherven werden er tevens aangetroffen.

De oudste vermeldingen dateren van 736 (Wijk Brakel), Latem (824), Deurle (1118), Sint-Martens-Latem (1547), Beide Kerken (1121) en De Molen (1373).

In de middeleeuwen vormden Deurle en Latem elk een parochie. Het grondgebied van beide parochies of dorpen lag verdeeld over verschillende heerlijkheden. Zo kende Deurle ‘sGraven Hazele (of ’s Graeven Aerseele) als belangrijkste heerlijkheid en verder de heerlijkheden van Nevele en van de Broekstraete.

De heerlijkheid van de Sint-Baafsabdij beheerde vooral het gebied rond de Latemse kerk en de molen, met de centrale abdijhoeve, het nu geheten ‘Tempelhof’.

site_tempelhof
De heerlijkheid van Overmeers hing af van de Sint-Pietersabdij en lag in Latem. Beide dorpen hebben hun aandeel gehad in de beroerde tijden van oorlog en bezettingen.
Een kroniek van 1578 verhaalt dat de Walen, na de inname van Menen, op hun terugtocht te Latem en omliggende dorpen veel ‘quaets deden, als branden, moorden, pilghieren, ende andere saeken den lande seer scheadelick’.
In december 1585 ondernamen ‘vrijbuiters’ uit Sluis een uitval in Deurle en Latem.
Van 1635 tot 1648 werden Gent en de omliggende dorpen verwoest en uitgebuit als gevolg van de gezamenlijke oorlog van Frankrijk en de Verenigde Provinciën tegen Spanje.
In de Tweede helft van de 17de eeuw werd het land zwaar geteisterd door de oorlogen van Lodewijk XIV.
Einde 1792 werden Gent en omstreken ingenomen door het Franse leger en de dooropvolgende jaren werd Vlaanderen bij Frankrijk ingelijfd. In 1794 werden de heerlijke rechten, de tiendenheffing en de adel afgeschaft. Tevens werd een burgerlijk bestuur ingevoerd.

Beide gemeenten zijn tot en met de eerste helft van de 20ste eeuw vooral landbouwdorpen gebleven.
De bevolkingstoename die sinds het begin van de eeuw zachtjes op gang was gekomen, zette zich na de oorlog van 1940-1945 met een zware stroomversnelling door, het natuurschoon trok heel wat immigranten aan, zodat beide dorpen een residentieel karakter kregen en de landbouw ruim verdrongen werd.
Vandaag is er heel wat meer bedrijvigheid, met werkgelegenheid in eigen gemeente, vooral langs of in de omgeving van de Kortrijksesteenweg. De horeca, de middenstand en de handel zijn zeer actief en bloeiend.
Gelukkig zijn de twee dorpsgemeenten toch nog aantrekkelijk landelijk en is er nog merkwaardig veel groen en sfeer.

Tussen Gent en Deinze…

LeisesteigerBootGeprangd tussen Gent en Deinze ligt aan de oevers van de meanderende de Leie één van de fraaiste stukjes Oost-Vlaanderen. Een heus paradijs voor wie rust, natuurschoon en kunst weet te koesteren.
Toen de eerste kunstschilders, aangetrokken door Binus Van den Abeele, op het einde van de negentiende eeuw in dit gezegend oord met zijn ongerepte natuur neerstreken, straalde het enkel rust en landelijkheid uit.
Met hun biotoop van velden, weiden en bossen waren Sint-Martens-Latem en Deurle toen nog échte, kleinschalige, landelijke dorpen.
De dorpskernen bleven beperkt en de dorps- en kerkpleintjes en waren omgeven door enkele typisch Vlaamse staminees, winkels en schooltjes.
De deels Romaanse, deels neogotische Sint-Martinuskerk werd begin 1991 gerenoveerd en in haar oorspronkelijke glorie hersteld.kerktorenklein
De kerk en de dorpskern werden echter reeds in 1983 als monument en dorpsgezicht geklasseerd. Het vroegere Latemse gemeentehuis met de zijn vermaarde Artiestenzolder in 1939 opgetrokken en een 39 hectare groot golfterrein (1909), met de klinkende naam “Les Buttes Blanches”, maar sinds de taalwet omgevormd tot Royal Latem Golf Club vzw, veranderden het oorspronkelijk landschap.

kunsthoevekleinDe dorpskom omvat naast een modernistisch gemeentehuis met een rijk kunstlegaat enkele gezellige restaurants als de Kunsthoeve, L’Homard Bizarre, De Kerkenhoek en een gezellige brasserie en befaamd restaurant De Klokkeput, ooit, onder impuls van kunstenaar Miel De Cauter, het centrum van een bloeiend cultureel leven en sfeervolle muziekbeleving, waar ook “De Latemse Galerij” uit voortvloeide. De “Oude Brouwerij” waar momenteel nog het archief en documentatiecentrum is ondergebracht, behield haar typische architecturale uitstraling met een tentoonstellingsruimte en een “kelderkroeg”, thuishaven van de “Vereniging van Latemse Kunstenaars”, een kunstenaarscollectief dat een deel van de 80 nog actieve plaatselijke artiesten vertegenwoordigt.

molen2004kleinEen belangrijke site is de “Molenkouter”, waar de bezoeker eigenlijk het eerst met geconfronteerd wordt, gezien de gemeente opteerde daar een terrein voor langdurig parkeren aan te leggen.
De molen zelf werd opgericht door de Sint Baafsabdij van Gent.
De oudste authentieke akte met vermelding van de molen dateert uit het jaar 1373, terwijl het oudste bewaarde pachtcontract uit het jaar 1429 stamt.
Hij bleef in werking tot 1942 en werd als monument beschermd in 1946. Een eerste grondige restauratie werd beëindigd in augustus 1979. Om de molen een beter windvang toe te laten werd hij toen 88 meter verplaatst in noordwestelijke richting.. De gesloten voet werd in 1956 door de toenmalige eigenaars afgebroken, en het is pas in 1995 dat deze constructie terug werd opgericht. De molen wordt sporadisch bemalen tijdens het weekend
In de Koperstraat ligt het pittoreske atelier van impressionist Leon De Smet, een landmerk dat teruggevonden wordt in tal van zijn schilderijen.
Langs de Latemstraat vindt men naast talrijke (oud-) winkels-estaminets en kunstenaarswoningen, zoals deze van Van de Woestijne en van Frits van den Berghe, nu Taverne Den Atelier.schildershuisje250
Ter hoogte van het vroegere Latems Museum voor Moderne Kunsten (thans postkantoor) treft men de vijver met de processiekapel, in 1839 gebouwd door burgemeester Bernard Van Huffel. De vijver en het pleintje eromheen dateren vermoedelijk uit de Frankische tijd, toen daar de oudst vermeldde (823) nederzetting ontstond.

Niettegenstaande de inplanting van vele riante villa’s, heeft het landschap nog een deel van zijn primitieve aspecten kunnen behouden.
Er zijn nog de nette, zeldzame hofsteden en hoeves als “Het Voldershof”, die de sfeer van weleer weergeven en, hoewel grotendeels ontbost, de verscheidenheid van natuur van weleer met een verscheidenheid aan landerijen, weiden en bosfauna, laten raden.
Het grootste aantrekkingspunt blijft echter de Leie.
De gemeentelijke aanlegsteiger treft men aan de vroegere loskaai achter het dorp, met een prachtig uitzicht op de weidse meersen van Drongen en rechts de oude abdijhoeve, “Het Tempelhof”, de vroegere artiestenwoning van Valerius de Saedeleer en Maurice Sys.
In de vallei van de Meersbeek ligt nog een uniek stuk Leiebiotoop, ruim 6 hectare groot en grotendeels eigendom van de gemeente.
In het uniek kader van de Kwakstraat, aan de rand van de alluviale vallei, staat het Gemeentelijk Cultureel Centrum Zomernest.
Het beschermd domein beslaat zowat anderhalve hectare en biedt plaats aan jeugdwerking, recreatie, kruisboogschieten en krulbollen. Dit domein is bovendien het trefpunt van de schildersschool “Latems Creatief” en van “De Poëziekamer”.

Aan het driehoekspleintje op de kruising van de Eikeldreef, Heidebergen, Baarle-Frankrijkstraat en Brakelstraat, ligt wellicht de oudste woonkern van het gehucht Brakel en dus zeker van de Leiegemeente. Bij archeologische opgravingen vond men er sporen uit de IJzertijd en munten en urnen uit de Gallo-Romeinse periode.
De oudste vermelding van het gehucht dateert uit 736.
Meer naar de Leie toe, voorbij restaurant “D’Oude Schuur”, komt men bij het “Torenhuis”, in 1917 gebouwd in opdracht van Albert Servaes, die er verbleef van 1918 tot 1944.
Verder naar Baarle-Drongen toe loopt men langs de woningatelier van Evarist De Buck, recht op “Baarle-Veer” af. Tot 1940 werden daar boerenkarren en auto’s overgezet met een grote veerpont. Tot 1966 bleef het “Oude Veer” het recreatieoord bij uitstek, een verzamelpunt voor watersporters en pleziervaarders, thans is dit volkscafé een exclusief restaurant.
Nu dient de overzet enkel nog voor het overbrengen van voetgangers en fietsers. Aan de oevers van de Leie, aan de Baarle-Frankrijkstraat, treft men nog talrijke warmoezeniers, die er van oudsher hun akkers hebben.

tjolle173Een ander aantrekkingspunt is het gebied tussen de Latemstraat en de Brandstraat waar men in een nog bosrijke omgeving aan de Kapitteldreef het “Gemeentelijk Museum Gevaert-Minne”, de “De Kluis”, het gewezen buitenverblijf van de paters Dominicanen, nu, na renovatie,  een polyvalente zaal voor kunst en cultuur, treft en in de onmiddellijke omgeving het totaal gerenoveerde fabrieksgebouw Lima, nu administratief centrum van de Galerijen Guy Pieters met een unieke beeldentuin.

Ondanks een steeds wenkende verstedelijking langs de Kortrijksesteenweg met talrijke bedrijvencentra, een dreigende overwoekering door appartementsgebouwen en het verdwijnen van landmerken uit een roemrijk verleden, blijft Sint-Martens-Latem nog steeds de ‘groene long’ van de Leiestreek en een parel op de kroon van de VVV- en Toerisme Leiestreek.

Officiële website: http://www.sint-martens-latem.be/

Wat met de Kunst in Latem en Deurle?

In 1992 verscheen van journalist-publicist, Albert-Fernand HAELEMEERSCH, een vulgariserend kunstboek “Verknocht aan het Land in de Leiebocht”. Het werkstuk bevatte het Latemse kunstleven tussen 1890 en 1990 en had zowel oog voor de vermaarde Latemse Groepen als voor hun “erfgenamen”.

Het boek werd met gemengde gevoelens onthaald. Niet zo verwonderlijk, want ook Dr. Piet BOYENS kondigde toen de opvolger aan van het standaardwerk over Sint-Martens-Latem, na Paul HAESAERTS een nieuw licht op de Latemse kunst…

“Verknocht aan het Land in de Leiebocht” kende echter een groot succes. Dit was te danken aan de eenvoudige, journalistieke benadering van het fenomeen Sint-Martens-Latem en zijn kunstenaars en vooral het feit dat talrijke levende kunstenaars toegelicht werden.

Gezien de grote vraag naar het hoe en wat van de hedendaagse kunst in Sint-Martens-Latem kwam de Vereniging Latemse Kunstenaars op het idee om Albert-F. HAELEMEERSCH aan te zoeken een selectie te maken van kunstenaars die vandaag toonaangevend zijn voor de beide Leiedorpen en er een representatief kunstboek aan te wijden.

Een ondankbare taak en een grote verantwoordelijkheid voor een auteur, want altijd zal er wel een artiest zijn die zich vergeten voelt. Toch vond hij het zijn goed recht om zelf een selectie te maken en deze dan ook te verantwoorden.

Aan de verdiensten van artiesten als Marcel Maeyer, Piet Bekaert, Jef Wauters, Léa Vanderstraeten, Norma De Vos, Fons Roggeman, Edward De Clercq, Valeer Verbeken en Greta Cartreul kan men zo maar niet voorbijgaan. Ze worden dan ook, zij het kort, besproken en geïllustreerd in het boek.

Verder wordt uitvoeriger aandacht besteed aan M. Werner, Raf Van Cauwenberghe en Octaaf Meiresonne, die toch mee aan de basis lagen van de Latemse Teken- en Schilderschool, waar heel wat hedendaagse kunstenaars zich vervolmaakten.

De auteur heeft ook aandacht voor de historiek van de Latemse Kunstkring, het ontstaan van de Latemse Teken- en Schilderschool, de musea en het galerijleven. De dichters, musici en lyrische kunstenaars sluiten het overzicht van de hedendaagse kunstenaars in Latem en Deurle af.

Verantwoording

Na het onverwacht succes van het boek “Verknocht aan het Land in de Leiebocht” werd mij herhaaldelijk gevraagd een boek te schrijven over wat vandaag, op kunstgebied, in Latem en Deurle gepresteerd wordt, de naam Latem, Kunstenaarsdorp waardig.

Geen makkelijke opgave, als je het mij – als kunstrecensent én gevoelsmens – vraagt.

Wie zich daar aan waagt moet de vraag “wat is kunst?” op een plausibele manier kunnen beantwoorden. Wie ben ik om over kunst te oordelen? Zelf eminenties als Frans Boenders, Ernest Van Buynder, Marcel van Jole en de Vlaamse paus van de hedendaagse kunst, Jan Hoet, kunnen daar geen sluitend antwoord op geven, precies omdat kunstbeleving uiterst subjectief is.

Het kunstgebeuren in Latem en Deurle bloeit als nooit tevoren. Er zijn niet minder dan 114 inwoners die zich in één of andere kunstvorm, gaande van muziek, lyriek en poëzie, over toneel naar beeldende kunsten, willen uiten en daar in min- of meerdere mate ook in slagen.

Ik ga, als recensent, van het feit uit dat iedere vogel zingt zoals hij gebekt is. Niet alles wat voorgeschoteld wordt is kunst met “K”, maar de poging om daartoe bij te dragen is méér dan lovenswaardig.

De discussie over wat esthetisch verantwoord is, laat ik wijselijk in het midden.

Wel moet ik vaststellen dat de kunstenaars zélf heel makkelijk kritiek spuien over collegae en hun vaak onkunde of amateurisme verwijten. Dit fenomeen geldt zowat overal waar artistieke bedrijvigheid heerst. Kunstbeoefenaars kunnen hard zijn voor mekaar en nochtans is kunst de aller individueelste expressie van de aller individueelste emotie.

Deze misvatting over kunst ligt aan het feit dat de meeste denken dat een academische opleiding garant staat voor artisticiteit. Nochtans is het meestal zo dat artiesten die dat keurslijf van zich kunnen afschudden, die academische opleiding zonder enige schroom naast zich kunnen neerleggen en iets meer van zichzelf in hun werk leggen, méér dimensie geven aan hun oeuvre. Zij scheppen een totaal eigen wereld. Academisch geschoold zijn is niet altijd een waarborg om het waar te maken in een heel aparte wereld als die van de kunst, maar het kan een stevige basis zijn om door het aanwenden van een eigen ideeëngoed een vaste stek te veroveren op de hedendaagse kunstscene.

Precies het protectionisme en het blijven vasthouden aan de traditie van de zogenaamde Latemse School is een rem op de uitstraling en overbrenging van de hedendaagse kunst in Sint-Martens-Latem.

Het is nu eenmaal een feit dat de meeste hedendaagse kunstenaars – waar ook ter wereld – vandaag de dag niet aan hun trekken komen, maar vergeet niet dat Van de Woestyne, De Smet, Permeke, de Saedeleer en hun kompanen, tijdens hun actieve loopbaan ook die waardering niet hadden, die ze vandaag wel hebben. Toen was het werkelijk l’art pour lard. Hun kunstwerken werden – soms met tegenzin van de boer – geruild tegen spek, brood of eieren… Deze loutere, nuchtere vaststelling wordt door veel hedendaagse kunstenaars opzij geschoven.

Galerijhouders en kunsthandelaars houden zich vooral aan ronkende namen en hebben noch de moed, noch het kapitaal om te investeren in een naam die het nog moet maken. Ook de verzamelaar kreeg een andere visie. Meestal telt hij liever wat meer geld neer voor een minder werk van een grote signatuur, dan diezelfde som te spenderen aan het -misschien mooier ogend – oeuvre van een onbekende, nog niet gequoteerde artiest.

Wie er nu ongelijk heeft zal de tijd moeten uitwijzen.

Anderzijds is het ook zo dat vele van onze hedendaagse, regionale kunstenaars geen respect kunnen opbrengen voor het oeuvre van o.m. Jean-Michel Basquiat, Sam Francis, Karel Appel, Paul Klee, Cy Twombly, James Brown en, dichter bij ons, Jan Fabre, Panamarenko, Guillaume Bijl en Wim Delvoye of er zelfs nog nooit over gehoord hebben.

De meeste schilders uit de Leiestreek vinden het opportuun te blijven teren op de faam van hun voorgangers en steevast de figuratieve, neo-impressionistische of realistische weg te blijven bewandelen. Misschien hun goed recht, maar waar ligt het verschil tussen het professionalisme en het amateurisme? Zelfs een ongeoefend oog zal niet de minste moeite hebben om de kunstenaar met bagage te onderscheiden van de hobbyschilder, maar heeft die amateur daarom minder verdienste? Nee, maar die amateur moet dan wel de kritiek kunnen aanvaarden. Kunstenaar worden gaat niet van vandaag op morgen. Je moet je steeds weer bewijzen en streven naar maturiteit, zowel in techniek als thematiek. Kom naar buiten met je werk als je denkt daar klaar voor te zijn, maar wees in de eerste plaats héél kritisch voor jezelf en laat de anderen ongemoeid. Zelfkritiek siert de kunstenaar, maar dat hebben velen nog niet begrepen…

Toch neem ik het risico om met een selectie hedendaagse, plaatselijke kunstenaars, het kunstenaarsleven in Latem en Deurle op een eerlijke manier te schetsen.

Sint-Martens-Latem, lente 1998.

Albert-F. Haelemeersch

uit “Latemse Kunstenaars, de 5de generatie”