Tagarchief: Slapende rivier

“De Morgenstond” door Albert Haelemeersch

Het ochtendgloren, het aanbreken van een nieuwe dag
Zou het dezelfde zijn als die van gisteren, na vannacht?

Of zou alles anders zijn, nieuw en vol respijt
Ook mijn eigen leven, geleefd zonder spijt?

Zou de stilte van de eenzame, lange, kille nacht
Mijn oplaaiende angsten voorgoed hebben versmacht?

Zou alles wat ik ben of was geweest
Verdwenen zijn uit mijn bange geest?

Mijn gedachten, zo kronkelend verward als nooit eer
Zouden ze dan weer overtuigend klinken als weleer?
uit “Op de slapende rivier”

Advertentie

“Bretagne” door Maarten Westenrode

de geur van de zee
streelt de geur van het land
het brede blauw
door de lente
naar ongekende verten gedragen

kleurrijke verwachtingen
gekapseisd in de haven
wachten op het kerend getij

de lieflijke zeemeermin
staart naar de hoge rots
op het strand
maar niemand
die haar minnen durft
terwijl op het eiland-zonder-veer
de druïden de handen strekken
naar het leven der eeuwen
dit land
zo moeilijk te bereiken

ik drink mijn koffie
en zwijg
Soazig zingt voor mij
in het half-duister
de droeve ballade van
Mathurin le marin.

uit “Op de slapende rivier”

“Het Bos” door Gisela Vansteenkiste

Blaren in bruine lagen opgetast
ontvangen zacht,
bij iedere stap zinkt overlast
als humusvoer in rulle grond.

Langs boomzuilen stijg ik
tot in hun kruisgewelven,
licht wuift door schemergroei
en pinkt als stralenbundel
in het donker,
dauwdruppel overal in flonker,

paarse bloemtoppen wiegen
in hun zonnevlak.
Gezuiverd weerkaats ik
de kleuren van het Grote Licht.

uit “Op de slapende rivier”

Kathleen Van Renterghem

zacht voor leven
als was voor vuur
was ik

de zandkastelen die ik bouwde
door de zee
verraden

de aardbeiplant
die ik dagelijks begoot
vruchteloos

niet het gevecht tegen begerig bezit
de indiaan tegen bodemloos bestaan

niet de jacht op de walvis
de mens opgejaagd tot prostitutie, politieke vluchteling

de haan kraait drie keer

niet het kruis
maar het gemis van de armen van een moeder
heeft het geloof in mij
vermoord

uit “Op de slapende rivier”

“Passendale” door Eddy Vaernewijck

Aan de oorlog heeft hij een broertje dood,
en een vader en een moeder.
Zelf heeft hij er een handje van weg,
tot aan de elleboog zelfs.

Wanneer hij ’s nachts de ogen sluit ziet hij
nog altijd ratten razen uit riolen.
Hoort hij gekrijs van mensen
in de brandende stad. Soms ziet hij
de ogen van de hongerige honden
die het bloed van doden likken
of vreten aan de lijken. Iedereen
vluchtte radeloos naar overal en nergens.
Enkel de bewoners van het lijkenhuisje in de
binnenstad ondergingen ijzig kalm hun droeve lot.

Nu jaren later wandelt hij op Tyne Cot
Cemetery op zoek naar zijn verleden.
Heelt hij de wonden van de oorlog
met gedichten over afscheid dat nooit
overgaat en stamelt moedeloos woorden
van sneeuw die nooit meer zullen smelten.

uit “Op de slapende rivier”

“Vlucht” door Luc Drappier

Uit een treurlied komt geen noot
van blijheid tot de dood
al is de liefde nog zo groot

daarom ben ik gisteren weg gegaan

als een drenkeling in de regen
langs vieze paden en modderwegen
kwam ik nooit mezelf nog tegen

tot de avond en het slapengaan

dromen in het vreemde bed
mijn waterkansen op een rij gezet
wat mij denken en ademen belet

tot de ochtend en het opstaan

knabbelend aan een brak ontbijt
op het koude vuur bereid
spelend met de wijzers van de tijd

tot inkeer en eindelijk gedaan

zo komt uit een treurlied toch die noot
van verder tot de dood
want de hang naar liefde is te groot

uit “Op de slapende rivier”

Betty De Wilde

In het natte lente gras
vond ik een pluim.
Een geschenk van de noordenwind.
Dankbaar borg ik ze diep in
mijn zak om weg te geven.
Die pluim zo zacht zo teer,
zo helemaal toverveer, liet zich horen.
’t Klonk als engelenmuziek.
Ik werd zo stil zo stil zo stil
Ik werd geboren.

uit “Op de slapende rivier”